|
||||||||
Keer op keer moet ik mezelf tegenspreken, als er een nieuwe plaat van de Noorse Hardanger-fiddler Erlend Apneseth komt binnen dwarrelen: keer op keer wil ik beginnen met te zeggen dat ik ervan uit ga dat ik deze jonge supermuzikant en -componist niet meer hoef voor te stellen, gewoon omdat ik dat bij de vorige gelegenheid en die daarvoor al uitgebreid gedaan heb. Deze keer ga ik mij aan mijn voornemen houden, al was het maar omdat Apneseth deze keer, naast zijn trio-genoten Stephan Meidell -zoals altijd op allerlei snaren- en Øivind Hegg-Lunde -evenzeer zoals altijd op drums en percussie, ook accordeonist Frode Haltli mee aan boord nam. Dat is een goede bekende van Erlend, die meespeelde op Frode’s “Avant Folk”-CD van een paar jaar geleden, maar vooral is Haltli één van de meest interessante en veelzijdige figuren uit de hedendaagse Noorse muziekscene, omdat hij actief is in zowat alle genres, van jazz en folk tot impro en avant-garde. Toen de Bergen Kjøtt, een stichting, die opereert vanuit de gelijknamige oude vleesverwerkingsfabriek, Apneseth de opdracht toevertrouwde om muziek te schrijven, puur in functie van de aldaar beschikbare ruimte en die muziek dan op te voeren tijdens een groots opgezet concert in diezelfde oude fabriek, kwam hij als vanzelfsprekend uit bij zijn oude gabber en wat je op dit nauwelijks een half uur durend plaatje te horen krijgt, is een mix van dingen, die opgenomen werden tijdens het schrijfproces met live opnames van het genoemde slotconcert. Doordat op een drietal plaatsen “oude” stemmen van folkies van regionale renommée in Noorwegen toegevoegd worden, creëert het kwartet de indruk dat deze plaat de verderzetting is van een traditie, waarvan Audun en Harald Takle en zangeres Karen Hatleberg deel waren van de vorige generatie. Beschouw dit dus gerust als een vorm van eerbetoon aan die oudjes, maar beluister de plaat vooral als een nieuw werk van wat je rustig de voorhoede kunt noemen van de breeddenkende hedendaagse generatie. Dat levert bijwijlen ronduit indrukwekkende muziek op, zoals bijvoorbeeld in “Cirkus” en vooral “Pyramiden”, terwijl de overige vijf nummers daar nauwelijks moeten voor onderdoen: “Takle” kreeg zijn titel om nogal vanzelfsprekende redenen, aangezien het opgebouwd is rond de archiefstem van Harald Takle, die een roffelende trom nazingt, waarna het kwartet de ritmiek van dat gezang overneemt en moderniseert, wat een hoogst aangename luisterervaring genereert en afsluiter “Kirkegangar” sluit perfect aan bij opener “Mor Song”: hier wordt de handtekening gespeeld van de hedendaagse benadering van de volksmuziek van vroeger. Op die manier wordt een plaat neergelegd, die in alle opzichten indrukwekkend is. Maar je moet ze wel zelf beluisteren om helemaal te snappen wat ik bedoel…. (Dani Heyvaert)
|
||||||||
|
||||||||